Het bedrijf



De Overkoming is het communicatiebureau van Mariët Herlé dat werkt voor een variatie aan opdrachtgevers, veelal binnen de publieke sector. De Overkoming beschikt over een groot netwerk dat varieert van creatieven tot regelaars, van vormgevers tot webbouwers, van tekstschrijvers en redacteuren tot communicatiewetenschappers en marketingdeskundigen.

Mariët Herlé

Pomonaplein 3
2564 XP Den Haag
06 55 1978 33

Stuur een mail



Op deze website vind je mijn werk in mijn bedrijf de Overkoming. Soms vragen mensen wat ik gestudeerd heb. Hier volgt een overzicht van werk in loondienst en wat ik geleerd heb door mijn werk.

Zoals zoveel meisjes kwam ik op mijn zeventiende met twee linkerhanden van de HBS af. Wel in één keer, met drie negens op mijn lijst. Om ze voor te bereiden op het huishouden, werden sommigen naar de vormingsklas gestuurd – een soort verkorte huishoudschool in één jaar. Mijn vader wist iets beters: als je een diaconaal jaar deed, maakte je je nuttig en verdiende je nog een beetje, in plaats van dat het geld kostte. Dus werkte ik een jaar bij bejaardenhuis Eben Haëzer op het Surinameplein. Kamertjes schoonmaken, eten rondbrengen, afwassen in de grootkeuken. Ik was als de dood voor de vaste krachten, Amsterdamse meiden die het heel raar vonden dat ik nog nooit een dweil had uitgewrongen. Uiteindelijk mocht je ook mensen wassen en in de ziekenboeg leren verplegen – door dat werk wist ik zeker dat mijn beroep nooit in de zorg zou liggen. Terwijl andere meisjes dat jaar vaak als een springplank gebruikten om op hun achttiende de opleiding tot verpleegkundige te starten.

1965 - 1966 productie-assistente J.M. Meulenhoff

In dat jaar kreeg ik ‘verkering’, waardoor mijn vader het zeker wist: studeren is geen investering voor een meisje, een meisje trouwt toch. Studeren was dus uitgesloten. Wat had ik dan gewild? Nederlands, of anders creatieve therapie, want ik wilde graag iets creatiefs doen en mensen helpen. Mijn vader regelde één gesprek met een beroepskeuzeadviseuze, die kwam al snel tot de conclusie dat de uitgeverij wel wat voor mij was, want ik hield van lezen. En ze had gelijk een vacature: productie-assistente bij J.M. Meulenhoff op het Rokin. Daar zit je dan op je achttiende, de hele dag opgesloten op een kantoor. Met een onbekend soort mannen als collega’s, mannen die meningen hadden over vrouwenkleding: “dat kan wel wat strakker en korter, hoor!”. Mijn werk was heel divers: het bijhouden van het papieren productie-archief, allemaal laadjes waarin oude drukproeven en offertes hoorden te zitten. En uiteindelijk ook het maken van voorcalculaties en het controleren van rekeningen van drukkers, cliché”boeren” en binders. De grootste blunder was het weggooien van lijsten met buitenlandse adressen die ik in een la vond – op een bepaald moment bleek dat naar al die ambassades monografieën over Nederlandse kunstenaars verstuurd moesten worden. ’s Avonds ging je dan drie keer in de week naar type- en stenoles voor Associatiediploma’s. Nog meer gevangenis! Als ik zie hoe mijn kleindochters op deze leeftijd uitgaan en feestvieren, vraag ik me af hoe je dat een jong meisje kunt aandoen. Het versturen van bewijsexemplaren van de Gids hoorde ook tot mijn werk, dus ik moet het beroemde stuk van Joke Kool-Smith “Het onbehagen van de vrouw” onder ogen gehad hebben: https://www.dbnl.org/tekst/_gid001196701_01/_gid001196701_01_0116.php maar dat sprak mij niet persoonlijk aan. Huisvrouw leek toch de bestemming, als je verliefd was. Er was een directiesecretaresse die echt Schoevers had – die kon dus al typen en stenograferen. Maar zij mocht ook soms naar archieven om plaatjes voor schoolboeken gaan zoeken, dat leek mij vreselijk leuk en ik vond dat zij niks van geschiedenis wist of begreep, één van mijn favoriete vakken op de HBS. Dus als je Schoevers had, kreeg je interessanter werk? Nou nee, gelijk met mij was ook een jongeman begonnen, die was naar de uitgeversopleiding gestuurd, en toen ik zijn flaptekstjes vol fouten moest uittikken begreep ik dat ik op het verkeerde spoor zat. Solliciteren dus…Inmiddels had ik veel geleerd over boekproductie. Linotype, monotype, hoerenjongen, spanjolen, in pastei vallen, autotypieën en clichés hadden geen geheimen meer voor me.

1966 - 1968 redactiesecretaresse Agon Elsevier

Dat werd redactiesecretaresse – een combifunctie van secretaresse voor een adjunct-directeur, inclusief koffie halen als hij bezoek had, en echt redactioneel werk – de taal- en tikfouten halen uit manuscripten over kunststoffen, verf en beton en waarachtig mocht ik ook plaatjes zoeken, o.a. voor het omslag van een boek over vacuümtechniek, dat werden natuurlijk de Maagdenburger halve bollen die ik me nog wel van school herinnerde. En meedenken over seksuele voorlichting in een boek voor LTS-ers. Dat er in dat boek ooit nog een stijgingsregen aan de verkeerde kant van de berg stond op de illustratie, heeft nooit iemand me kwalijk genomen.

1968 - 1970 redactiesecretaresse De Open Deur Kerk en Wereld

In 1968 gingen we – pas getrouwd – in Driebergen wonen. Daar kon ik aan de slag als redactiesecretaresse van het evangelisatieblad de Open Deur van radiodominee Klijn. Kerk en Wereld was het instituut van de Doorbraak na de oorlog, waar christenen en socialisten samen de wereld wilden verbeteren. Behalve het verslaan van vergaderingen (“wie is hier nu voorzitter? Als ik vroeg wie er nu uiteindelijk wat ging schrijven) beheerde ik het foto-archief en kwamen er uiteraard ook drukproeven. En op zekere dag vroeg men ook of ik als vertegenwoordiger van de jongere generatie iets wilde schrijven. Het vreemdste was mijn verhaal voor de kerstactie voor Cochabamba – uit wat knipsels maakte ik zo’n hartroerend verhaal dat het geld binnenstroomde. Mijn andere baas was journalist Jac. Roos, die o.a. de kerkrubriek in Het Parool schreef. Die dicteerde gewoon brieven in drie talen, terwijl ik alleen maar steno Engels had. Ik gaf geen krimp, maakte wat notities en maakte mooie brieven. Nooit klachten gehad, behalve dan over die gaatjes die niet goed in het midden geprikt waren om de kopieën in een ordner te doen. In de weekends kon ik bijverdienen door conferenties te verslaan: leeftijdgenoten die studeerden kwamen daar over allerlei maatschappelijke onderwerpen, zoals medische ethiek, praten. Razend interessant!

1970 - 1972 eindredacteur jeugdwerkbladen Landelijk Centrum Gereformeerd Jeugdwerk

Door de buurvrouw werd ik gevraagd als eindredacteur voor het LCGJ, aan de overkant van de weg gevestigd. Nu was ik geen secretaresse meer, maar had ik een (gedeelde) secretaresse. Ik runde een aantal redactiegroepjes verspreid over het hele land, als er kopij niet geleverd werd, schreef ik die zelf, of het nu theologie of sport en spel was. Ook het opmaken binnen het vastgelegde stramien hoorde erbij. Ik speelde met de gedachte om sociale academie erbij te gaan doen, maar was nog te jong voor de deeltijd. Dat werd dus Creative Handvaardigheid voor Jeugdleiders A en B, want ik wilde immers toch altijd nog iets creatiefs gaan doen?

1972 - 1974 verbijf in Schotland, geboorte dochter

Voor het werk van mijn man moesten we twee jaar naar Schotland. Daar deed ik behalve fluiten, fijne keuken Engels A-level (vwo). Was het geen bezwaar dat ik geen native speaker was? Nee hoor, “The natives don’t speak their language either” zei de docent in vet-Schots met rollende rr-en.

1975 - 1977 docent Engels lhno/ihno De Vennen

Terug in Nederland besloot ik een MO te gaan doen, het onderwijs leek het meest kansrijk om te werken met een baby qua werktijden en vakanties. De officiële MO-opleiding wilde me niet in het tweede jaar toelaten ondanks het A-level werk uit Schotland dat ik opstuurde. Onderwijzers zwoegden soms zeven jaar over deze opleiding, wat dacht ik wel.! Dat werd dus schriftelijk, via de LOI, en in twee jaar had ik het papiertje. Intussen gaf ik ook al les voor Cambridge Certificate. Een buurman werkte bij Zomer & Keuning in Wageningen, voor hem mocht ik leesrapportjes schrijven:voor honderdgulden een boek lezen, kort samenvatten en adviseren waarom het al dan niet interessant was om uit te geven. Zijn opvolgster vertelde ik dat ik Engels studeerde en dat ik wel eens wilde vertalen. Dat mocht, want ik schreef altijd vn die leuke boekrapporten. Op de schrijfmachine deed ik Ludlums en daarna Jeffrey Archers.Thrillers en detectives werden mijn specialsme. Na één jaar studiestond ik voor de klas op het LHNO, zonder enige leservaring. Natuurlijk werd ik daar geheel ingemaakt door die grove meiden. Ze schenen me Calimero te noemen, niet omdat ik zo klein was, maar vanwege mijn kapsel en ongetwijfeld angstige blik.

1977-1979 docent Engels havo-top pedagogische academie Jan van Nasssau (nu Marnix-academie)

Na de scheiding wilde ik geen alimentatie, dus zocht ik een fulltime baan. Dan maar lesgeven op de havo, kun je leuk over literatuur praten met de leerlingen. Nou, mooi niet. Die krengen zaten er alleen maar omdat er zo’n grote jeugdwerkloosheid was. Wel grappige ervaringen gehad met schoolreisjes en de eerste multiple choice schoolonderzoeken over literatuur gemaakt, anders kwam je daar nooit doorheen.

1979 - 1980 chef-redacteur Oosthoeks Jeugdencyclopedie

Ik besloot dat voor de klas staan het toch niet was voor mij. “We hadden de indruk dat je het net begon te leren,” zei de rector toen ik mijn baan opzegde. Collega’s (die allemaal wel een echte academische opleiding hadden) waren jaloers en verbaasd dat ik zomaar bij een uitgeverij terecht kon. Nou ja, gewoon schrijven op een personeelsadvertentie. Bij Oosthoek zat een groep redacteuren van de Summa-encyclopedie klaar, die een jeugdencyclopedie moest gaan schrijven. En daar werd ik dan baasje van. Het jammere was wel dat redacteuren geen schrijvers zijn, dat werd dus niets. Ook lastig was dat er nog geen middelen (fotokopieën, digitale plaatjes) waren om het beeld dat we uitgezocht hadden goed te verspreiden onder de redactiecommissie die de inhoud moest goedkeuren. Zie dan maar eens uit te leggen hoe een automotor werkt. Veel verder dan de A zijn we dan ook niet gekomen.

1980 - 1982 voorlichter Gemeente Den Haag

Weer verder solliciteren dus. Waarom geen voorlichter, kennelijk moest je dan ook drukwerkjes produceren. Bij de salarisonderhandelingen probeerde ik er wat meer uit te slepen dan ze boden, wat meer dan het docentensalaris. Het hoofd voorlichting zei vilein: “Als u dat onderwijs zo leuk vindt, blijft u toch gewoon voor de klas staan”. Behalve vele foldertjes heb ik daar de Onderwijskrant geheel gerestyled tot een meer journalistiek product en de Stadsvernieuwingskrant opgezet. Nu was het niet meer zelf stroken plakken, maar werken met professionele grafisch ontwerpers, fotografen en illustratoren. En ik kon op kosten van de gemeente opleidingen gaan doen: Overheidsvoorlichting VVO en NGPR-a. Daar vertelden de voortrekkers van het vak, public relations officers van Philips, KLM, enzovoort over hun werk, aangevuld met wat academische docenten massacommunicatie, economie, sociologie enzo. De cursus was heel duur en het slagingspercentage heel laag. Geen wonder, hij zat didactisch heel slecht, eigenlijk niet, in elkaar. Ik stelde voor om tussentoetsen te gaan maken en oefenexamens en had er gelijk een baantje bij, inclusief examentrainingen en het inpraten van de docenten. Een leuke bijkomstigheid hier was het werk voor de Nederlandse Onderwijstelevisie, via een redacteur van de Onderwijskrant die vond dat ik daar beter voor geschikt was. Ik mocht dat gewoon in de tijd van de gemeente doen: de redactie van de Spijker op zijn kop-show, die door allerlei toen bekende regisseurs en presentatoren geproduceerd werd – een actualiteitenprogramma voor tieners. Later kwam daar nog het begeleidende krantje bij, dat ik in mijn avonduren maakte.

1982 - 1985 chef-redacteur meisjesblad Club

Bij de gemeente begon ik me wat miskend te voelen toen de interne sollicitatie naar ‘minderhedenvoorlichter’ op niets uitliep. En dat terwijl ik door de Stadsvenieuwingskrant en de Onderwijskrant zoveel ervaring had met Turkse/Marokkaanse/Surinaamse en andere groepen. Een kleine advertentie vroeg “Kunt u zich uw eigen puberteit nog herinneren?”, daarin werd een chef voor Club gevraagd. Eigenlijk had ik geen idee wat die functie inhield, ik moest wat proefopdrachtjes doen en in het sollicitatiegesprek bezweren dat ik het vooral niet educatief of feministisch zou gaan aanpakken. Al met al is dit de leukste baan van mijn leven geweest: met een talentvolle groep journalisten en vormgevers een meisjesblad maken. Mijn belangrijkste taak: het moest op tijd en zonder fouten aan de drukker aangeleverd worden.én het moest goed verkopen, dus een aansprekende inhoud hebben. We behandelden puistjes, menstruatie, mode, verliefdheid en seks maar zeker ook allerlei dingen waar meisjes mee zaten: hoe raar hun ouders soms deden, hoe ze op school behandeld werden. Samen bedachten we de inhoud en soms schreef ik mee, zonder de krenten uit de pap te pikken van de redacteuren. Zo interviewde ik VVD-kamerleden met een links meisje en werd mijn stukje over masturbatie geciteerd in de Playboy: “hot stuff, zo doen vrouwen dat dus” Tegen alle tijdschriftwetten in hadden we meisjes met brillen en meisjes van kleur op de cover.

1985 - 1991 voorlichter Stichting Opleidingen Metaal

Aan alles komt een eind – de oplage daalde en het roer moest om, vond VNU. De redactie werd uit elkaar gespeeld, ze kregen mooie free-lancecontracten of werk bij andere bladen, ik kwam in een management-development traject. Maar ja, zo’n dwarse figuur paste echt niet bij Libelle of Margriet, er was dus weinig keus, hoofdredacteur van Viva dan, bijna, maar net niet. In plaats van te wachten op een ongetwijfeld mooie oprotpremie ging ik gewoon maar weer solliciteren. Dat werd dus de Stichting Opleidingen Metaal – voor het eerst werk in mijn woonplaats, niet meer forensen. Die leidde op tot draaier, frezer, lasser, bankwerker, enzovoort. Meestal in het ‘leerlingwezen’, vier dagen in een bedrijf, één dag naar school. De eerste vrouw in een staffunctie daar, dat was wel wennen voor de heren. “Als jij niet met je kloten achter de ploeg hebt gelopen, hoe wil je dan ons verhaal vertellen,” zei de consulent landbouwmechanisatie eerlijk. De rest dacht het waarschijnlijk alleen maar. Hier ontwikkelde ik een wervingscampagne compleet met video, magazine en materialen voor schooldecanen en stands voor beroepenbeurzen. En mocht ik me met de werving van meisjes bezighouden. Om die te verstevigen organiseerde ik de eerste metaalvrouwendag, voor de enkele vrouwen die her en der in dat soort beroepen werkten. Financiering van dat alles hing steeds af van een samenwerking tussen vakbonden en werkgevers, met wie ik – bij afwezigheid van een sterke directeur – zelf alles kon regelen. In naam wilde men echt wel nieuwe groepen aantrekken vanwege de personeelstekorten, maar als het erop aankwam om een telefoonnummer te openen om de echte opleidingsplaatsen te publiceren dan kreeg ik nul op het rekest. Zo bleven de leraren lts en streekschool met via de consulenten “geschikte” blanke jongens uitwisselen, zie daar dan maar eens een Turk, Marokkaan, meisje of gesjeesde havist tussen te krijgen via een campagne.

1991 - 1997 Hoofd vakgroep Bedrijfscommunicatie Hogeschool Windesheim

Omdat het werk na het aantreden van een stevige directeur toch wat saai werd, (“je ,kunt hier blijven werken, maar het onderhandelen met het bestuur doe ik liever zelf en dan heb ik nog wel andere prioriteiten dan communicatie”) gaf ik ‘s avonds les aan cursussen public relations – ook een logisch vervolg van mijn bijbaan in het verbeteren van mijn eigen NIVE-opleiding), en toen ik een advertentie zag van de Hogeschool Windesheim waarin ze een docent vroegen voor 0,1 fte ,dacht ik dat ik dat er leuk bij kon doen – in mijn vrije ADV-dagen of ’s avonds. Toen bleek dat ze me wilden oproepen maar dat het om een volle baan van 1,0 ging, kon ik het niet laten om te gaan praten. Als je zelf niet gestudeerd heb, is het heel wat om op een echte hogeschool les te kunnen gaan geven. En het werd nog gekker – er was ook een vakgroephoofd nodig want de vorige had een hartaanval gehad en geen van de docenten ambieerde die baan. Welja, waarom ook niet. Het bleek dat er op deze school voor de journalistiek van oudsher discussie waas geweest over de afbakening van mijn vak – als je journalistiek doceert, en taalbeheersing en massacommunicatie, wat is dan de meerwaarde van “voorlichting en p.r.”, zoals het vak toen heette. Daar had ik vanuit mijn praktijkervaring geen moeite mee. Een aantal jaren ging dat goed, alle lessen werden uitgeschreven in ‘leswijzers” voor de studenten, waarmee ook nieuwe docenten hun voordeel konden doen. Als er leerboeken bestonden over een vak, schreef ik die voor. Wat niet bestond, was een boek over het maken van bedrijfsbladen, er waren veel boeken over het schrijven van allerlei journalistieke teksten, over het maken van een personeelsblad, maar niets over hoe je vanuit een communicatiedoelstelling een blad kon ontwikkelen, of dat nu een intern personeelsblad was of een extern huisorgaan. Wat zou het fijn geweest zijn als ik bij het maken van de bladen voor de gemeente had geweten wat ik bij Club geleerd had! Die kennis combineerde ik in Bladen maken. Deze reader kon al snel als echt leerboek uitgegeven worden, dat meer dan tien jaar gelopen heeft. Geen van de andere praktijksecties (geschreven pers, radio- en televisiejournalistiek) wilde “iets met computers”. De werkgroep Nieuwe Media vergaderde al twee jaar maar daar was nooit één lesprogramma uit gekomen. Geeft niet, doe die maar bij mij. En inderdaad had ik de heren na een jaar wel zover dat er een uitvoerbaar programma lag. Na een aantal jaren liep deze baan mis. Studenten klaagden dat ze in januari tentamens gekregen hadden over onderwerpen waarin ze nooit les gehad hadden. Het bleek dat ondanks al die mooie leswijzers nieuwe docenten gewoon niet de juiste stof behandeld hadden. Ik vond dat zo’n fout van mijzelf als manager, dat ik vroeg om gedegradeerd te worden tot gewoon docent. Dat werd dus niks, een deel van de docenten bleef “trouw” aan mij, wat het werk voor mijn opvolgster vrijwel onmogelijk maakte. Dat leidde tot een officieel arbeidsconflict waarvoor de rechter zeven jaar wachtgeld toekende.

Vanaf mijn vijftigste: geen loondienst meer

In die jaren heb ik soms part time in loondienst gewerkt, o.a. bij het Procesmanagement Samenwerking Werk en Inkomen dat probeerde de arbeidsbureaus samen te laten werken met het UWV en de sociale diensten, en bij Kunstgebouw Zuid-Holland dat cultuureducatie buiten de grote steden regelde. Maar het meeste werk ging via de Overkoming. Alles wat ik deed kwam keurig in mindering op dat wachtgeld, zo was die regeling. Ook gaf ik een minor ik bij de Engelstalige opleiding NHTV in Breda, waar geen lesmateriaal voor bestond. Dat leidde tot het leerboek Corporate Communication Worldwide dat ik samen met mededocent Carin Rustema schreef. We wilden via de vele cases laten zien dat de communicatietechnieken die grote bedrijven gebruiken even goed toegepast konden worden door Afrikaanse vrouwengroepen of Zuidamerikaanse truckers. Dat boek wordt nog steeds verkocht, al is het zwaar verouderd. Waarom neemt niemand van die dikbetaalde HBO-docenten toch de moeite om actueel lesmateriaal te publiceren? Heel leerzaam was ook de tijd als coördinator stages en projecten bij de nieuwe opleiding Interactieve media, op mijn 57e tussen allemaal piepjonge nerds die zich bezighielden met dat spiksplinterrnieuwe internet en sociale media. Ik moest projecten en stageplaatsen binnenhalen, vooral in de publieke sector. Uiteindelijk ging de opleiding toch meer de kant op van reclame en bedrijfsleven, waardoor ik er niet meer paste. . Ook viel ik als freelance docent veel in op de Hogeschool Rotterdam, zowel bij de opleiding Commerciële Economie als bij Communicatie. Het leukste was het individueel begeleiden van afstudeerders en stagiaires – wat heb ik veel geleerd van het rondkijken bij de bedrijven en organisaties waar de stagiaires zaten! Op mijn 64e vroeg de hogeschool of ze me een full time dienstverband konden aanbieden – ik werd wat duur als freelancer. Dat vond ik een hele eer!